Op indringende wijze vertelt de schrijfster over de jonge vrouw Mieke, die twijfelt aan de liefde van haar Bé. Als haar mans oude liefde een bezoek aan de hoeve brengt, spitst het drama zich toe. Bij het zien van de knappe vrouw met haar twee kinderen komen er allerlei waandenkbeelden in Mieke's overspannen brein op. Dat zij twee miskramen heeft gehad, ziet zij als een straf van God, omdat zij vóór haar huwelijk het bed met Bé gedeeld heeft. Haar grenzeloze eenzaamheid en overspannen geest drijven haar bijna tot een zelfmoordpoging, maar na een rustkuur kan ze toch weer de moed opbrengen te vechten voor het huwelijksgeluk van Bé en haarzelf. Alles dreigt echter weer mis te gaan als Mieke toch nog bewijzen voor Bé's ontrouw meent te ontdekken. Daardoor raakt zij weer zo met zichzelf in de knoop, dat zij geen oog heeft voor de vele problemen van haar man. Bé krijgt een ongeluk, en dát brengt hen pas tot elkaar.