In dit boek wordt verteld over de idylle wordt tussen Bé - zoon van Marrigje Heideveld en Jaap van Marle - en Lenie, de Joodse pleegdochter van Jaap en Geertrui. Wanneer Lenie inziet dat, door het grote verschil in interesses, ene huwelijk tussen hen beiden een onmogelijkheid is, weigert Bé dit feit onder ogen te zien. Zijn halsstarrige houding na Lenies vertrek, komt niet alleen voort uit het verlies van Lenie, maar ook uit gekwetste ijdelheid. Gedurende enkele jaren tracht hij door veel uit te gaan zijn minderwaardigheidsgevoel kwijt te raken. Door zijn ongeïnteresseerd gedrag maakt hij het zijn omgeving bijzonder moeilijk, terwijl hij zijn moeder, na de dood van haar man, eerder tot last dan tot steun is. Tenslotte bemerkt hij echter dat Lenies besluit destijds volkomen juist is geweest, en vindt hij het geluk weer.