Het bestaan van het christelijk gymnasium is vanaf de negentiende eeuw steeds minder vanzelfsprekend geworden. Met de opkomst van een nieuwe middenklasse kwam in Nederland de behoefte op aan praktisch gericht onderwijs. Waartoe, zo ging menigeen zich afvragen, diende kennis van de klassieke Oudheid eigenlijk? Was hier in feite geen sprake van relict uit een achterhaalde regentencultuur, paste die nog wel in de moderne maatschappij? Docenten aan het christelijk gymnasium werden geconfronteerd met de vraag of zij niet twee ongelijksoortige wereldbeelden met elkaar te verbinden: de Bijbel en het denken van het antieke Griekenland en Rome.
Deze bundel beschrijft hoe voorstanders van het christelijk gymnasium met grote betrokkenheid op deze vragen zijn ingegaan. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar J.H. Gunning jr., R.J. Dam en Th.L. Haitjema. Zij schreven niet alleen over de relatie tussen christendom en het antieke erfgoed, ze kenden de praktijk van het onderwijs aan het christelijk gymnasium uit de eerste hand. Elk van hen heeft dit type onderwijs met vuur verdedigd tegen ingebrachte bezwaren. De kritiek kwam niet alleen van buitenaf, maar ook van naaste geestverwanten in de kerkelijke wereld. Lang niet iedereen was ervan overtuigd dat de christelijke jeugd iets kon opsteken van auteurs voor wie Jezus Christus geen enkele normatieve rol leek te spelen.
Met bijdragen van John Exalto, Marc Janssens, Gert van Klinken, Albert de Lange, Leo Mietus, Rob Nijhoff en Marten van Willigen.