Martin is twaalf jaar en heeft het grootste deel van zijn leven in een vluchtelingenkamp in Noord-Oeganda gewoond. Zijn moeder is gestorven in de burgeroorlog en waar zijn vader is, weet hij niet. Als het eindelijk vrede is, verlaat hij het kamp met zijn zusje Saron. Ze gaan wonen op het land dat voor de oorlog van hun ouders was.
Martin begint vol goede moed voedsel te verbouwen.
Maar het boerenleven is zwaar en de grond is kurkdroog. Elke dag moet Martin drie kilomter lopen om water te halen! De waterbron van Martins gemene oom Alfons is vlakbij, maar die mag hij niet gebruiken. Als Martin stiekem water uit de bron probeert te halen, wordt hij betrapt. Oom Alfons is zo kwaad dat Martin denkt dat hij moet vluchten ... Dan vertelt de wijze, oude Odong Martin iets waardoor alles anders kan worden.