In 1838 ontvlucht Pieter de Witt de Oostkaap. Na een reis vol ontberingen komt hij bij de oevers van de Tugelarivier. Daar slaat hij een hoekpaal in de grond en markeert er het gebied van zijn plaas. Hij geeft het stuk grond de naam Donkerland. Op deze plek ervaren zeven generaties De Witt wat het betekent om Afrikaner te zijn. Ze leven er hun leven, vol hartstocht, verdriet, spijt en liefde. Tegelijk ervaren ze op Donkerland de triomf en schande van een land dat zijn eigen verhalen schrijft: de Grote Trek, de strijd tegen de Zoeloes, de Anglo-Boeren Oorlog, de Grote Depressie, de grensoorlogen, de Soweto-opstanden, het ontstaan van het nieuwe Zuid-Afrika.
Pieter de Witt verliest zijn vrouw op haar kraambed en brengt met behulp van de zwarte bediende het babytje ter wereld, om het op te voeden als eerste erfgenaam van Donkerland. Zeven generaties later beseft de familie De Witt wat het betekent om een hoekpaal in de grond te slaan en een eigen plaas te claimen.