Twente, 1862. Peutke rijdt met zijn tent wagen langs Oldenzaal terug naar de buurtschap als hij in de verte brand ruikt. Hoe dichter hij Enschede nadert, hoe sterker de geur wordt. Wat hij daarna ziet, de stad die in brand staat, zal hem de rest van zijn leven niet meer loslaten. Iedereen is in rep en roer. Het vee wordt in de schuren gedreven. Mensen vluchten de stad uit. Als de vlammen gedoofd zijn, herneemt het leven in de buurtschap langzamerhand zijn loop. Maar helemaal als vanouds zal het nooit meer worden.
Meesterverteller Anne van der Meiden schreef met Schering en inslag het vervolg op zijn eerste streekroman, Spoel en spade.