Dit boek behandelt in historisch perspectief filosofische theorieën over de kunst vanaf Plato tot heden. Het besteedt uitgebreid aandacht aan belangrijke vraagstukken van de esthetica zoals schoonheid, het verhevene, het esthetische waardeoordeel, moderniteit, postmoderniteit, aan de vraag 'wat zijn kunstwerken?' enz.De titel 'De filosofie en de kunsten' verwijst bovendien naar de verhouding van de 'schone' kunsten tot de levenskunst en kunst van de politiek (Plato, Nietzsche, Adorno). Hij verwijst tevens naar de aanname van een metafysische ordestructuur van de werkelijkheid en de natuur, naar de goddelijke kunst dus, en uiteindelijk naar de crisis waarin deze aanname in de moderne tijd terecht is gekomen - een crisis die op haar beurt haar repercussies had op het terrein van de kunsten.De titel signaleert tenslotte dat in dit boek de bespreking van concrete kunstwerken even belangrijk is als de theorieën over de kunsten. Het boek wil enerzijds leren theoretische problemen in een historische context te analyseren, en wil zo mogelijk oplossingen voorstellen. Anderzijds wil het leren met plezier te kijken, te luisteren en te lezen, aan de hand van bepaalde werken of werkgroepen (bijvoorbeeld van Aischylos, Euripides, Beckett, Mahler, Titiaan, Cézanne, Duchamp, Beuys, Warhol, Naumann, Tarkowskij, Truffaut, enz.).Het boek vermijdt vakjargon en richt zich tot een zeer gevarieerd publiek, de vakcollega evenzeer als de kunstzinnig en filosofisch geïnteresseerde leek, studenten wijsbegeerte, kunst-studenten en studenten kunstwetenschappen.